Over de stemmers van de toekomst…

Youngworks
15 mei 2019

Zelden gingen zoveel mensen stemmen voor de Provinciale verkiezingen als in maart 2019. Met grote verschuivingen in het politieke krachtenveld als gevolg. De uitslag laat – met de meeste stemmen voor de partij wiens leider lak heeft aan gelijkheid tussen mannen of vrouwen of mensen van verschillende herkomst – ook zien dat democratische waarden geen vast gegeven zijn. Maar waar leer je die democratische waarden eigenlijk en wat stemden de jongeren?

Wie nog geen 18 is, mag niet stemmen. Maar menig jongere in het voortgezet onderwijs en het mbo heeft al weleens een ‘schaduwstem’ uitgebracht door mee te doen aan de Scholierenverkiezingen van ProDemos. Al sinds 1963 oefenen duizenden jongeren zo in het uitbrengen van hun stem. Interessant genoeg is de uitslag vaak ook een goede voorspeller van de echte verkiezingen.

Wat zagen we deze verkiezing? GroenLinks wordt onder de jongeren de grootste partij met 20,6% van de stemmen, op de tweede plaats komt de VVD met 14,2% van de stemmen. Daarna volgen de PVV en D66 met een steun van 12% en 11%. Grote verschillen tussen de provincies zijn er nauwelijks, alleen in Zuid-Holland was de VVD groter dan GroenLinks.

Wat weten we aan de hand van de scholierenverkiezingen over de stemmers van de toekomst? Uit eerdere uitslagen kan worden geconcludeerd dat jongeren over het algemeen meer naar de flanken trekken en het middenveld vrijwel negeren. Zo won in 2014 en 2015 de PVV twee keer op rij de scholierenverkiezingen. Door ProDemos worden geen uitspraken gedaan over de correlatie tussen partijen en onderwijsniveau. Maar als je net als ik iets dieper in de uitslagen duikt en willekeurig wat roc’s met vwo’s vergelijkt, zie je al snel de overeenkomsten en verschillen binnen en tussen de verschillende onderwijsniveau’s. Zo scoort de PVV gemiddeld hoger bij mbo-studenten en is GroenLinks vaker favoriet bij de vwo-leerlingen.

Democratische waarden

Maar dat jongeren leren hoe ze hun stem moeten uitbrengen, betekent nog niet dat ze later kritische burgers en voorvechters van de democratie zullen worden. Democratische waarden krijg je namelijk niet zomaar met je geboorte. Democratische waarden zijn iets waar je over leert en die je je vervolgens eigen maakt. Mits je hiervoor de juiste handvatten krijgt aangereikt.  Als dit echter niet, of niet op de juiste manier, gebeurt is de kans groot dat jongeren van nu als ze oud zijn de waarde er minder van inzien, waardoor de polarisering in de samenleving en politiek enkel zal toenemen.

Dat dit een reëel gevaar is werd de laatste jaren duidelijk uit verschillende onderzoeken naar burgerschapsonderwijs, zoals het onderzoek door Groot & Eidhof (2017). Zij beargumenteren dat tien jaar nadat scholen de wettelijke opdracht kregen jongeren beter voor te bereiden op participatie in een democratische samenleving, het in 2016 nog steeds slecht gesteld is met het burgerschapsonderwijs in het basis- en voortgezet onderwijs. Ook internationaal onderzoek naar de burgerschapsontwikkeling van veertienjarigen in 24 landen laat zien dat veertienjarigen in Nederland relatief weinig weten over democratie en rechtsstaat. In vergelijking met veertienjarigen in omringende landen zijn zij minder politiek betrokken, hechten zij weinig belang aan verkiezingen en zijn zij minder bereid om te gaan stemmen.

Deze bevindingen hebben er mede toe geleid dat dit voorjaar, in het kader van curriculumherziening, nieuwe leerdoelen voor scholen aan Minister Slob van Onderwijs zullen worden gepresenteerd. Een van de 9 ontwikkelteams heeft zich hierbij beziggehouden met het burgerschapsonderwijs.

Basisvaardigheden en complexe vaardigheden

Afgaand op het onderzoek van de Groot & Eidhof (2017) kan er binnen het burgerschapsonderwijs een onderscheid worden gemaakt tussen basisvaardigheden en complexere vaardigheden. Het politiek kunnen handelen binnen bestaande democratische procedures en vanuit persoonlijke voorkeuren en belangen, wordt beschouwd als een basisvaardigheid. Politiek handelen dat voortbouwt op politiek-filosofische, morele, sociaalpsychologische, en existentiële inzichten en vraagstukken wordt gezien als een complexe vaardigheid. In andere woorden: het kunnen uitbrengen van je stem op een politieke partij die je aanspreekt, kun je beschouwen als een basisvaardigheid. Het vermogen je afwegingen bij het tot stand komen van je keuze op een bepaalde partij te bevragen, is al een complexere vaardigheid. Deze vaardigheid vraagt immers om een combinatie van reflectieve en argumentatievaardigheden, een open houding, sociale betrokkenheid en inzicht in het scala van overwegingen dat een rol zou kunnen spelen bij je partijkeuze.

Jongeren opvoeden tot kritische burgers is dus een ander verhaal dan ze een wiskundesom uitleggen. Het is niet iets wat je uit een boek leert maar wat je oefent door met elkaar te praten en in discussie te gaan. Waarom vind je dat? Wat zijn jouw rechten? En gelden die dus ook voor anderen? En wat zijn de gevolgen daarvan voor jou? Hoe ga je om met verschillen? Hoe los je conflicten op? Mag je ook van mening veranderen? Door ethische vragen te stellen, kunnen leerlingen hun eigen mening en moraal vormen. Uiteindelijk zal dit hopelijk leiden tot kritische burgers die zelf tot de conclusie komen dat de democratie, en de daarbij behorende waarden, ondanks mogelijke meningsverschillen, in stand moet worden gehouden. Want zoals filosoof John Dewey zei: ‘Democracy has to be born anew every generation, and education is its midwife.’